Verschenen in Katholiek Nieuwsblad 19-2-2010
Enkele jaren geleden werd de Raad van State ervan beschuldigd
inzake vreemdelingenrecht niet onafhankelijk te zijn, zoals het de rechterlijke
macht in een democratie betaamt, maar een ‘gouvernementele agenda’ te volgen,
waarmee het regerings- c.q. overheidsbeleid werd ondersteund en dus de
scheiding der machten geschonden. De Raad werd dan ook door het Europese Hof gevoelig
op de vingers getikt in de zaak van een Somalische asielzoeker.
Een aantal recente uitspraken van de Centrale Raad van
Beroep (CRvB) op het gebied van het sociale verzekeringsrecht wekt de indruk
dat voor dit hoge rechtscollege, ondanks zijn op dit punt minder slechte
reputatie dan die van de Raad van State, hetzelfde geldt.
Het betreft hier met name twee recente uitspraken over de
principiële vraag of het verplicht volgen van een reïntegratie- of Work Firsttraject in het kader van de
nieuwe bijstandswet (WWB) strijd oplevert met het in artikel 4 van het Europese
Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vastgelegde verbod op ‘dwangarbeid
of verplichte arbeid’ (‘forced or
compulsory labor’).
In de eerste zaak (LJN: BJ8854), die van de bekende
‘schoffelweigeraar’, die reeds door een lagere rechter gedeeltelijk in het
gelijk was gesteld, waardoor zijn gekorte uitkering was hersteld, maar die een
principiële uitspraak wenste, weigerde de Raad tijdens de zitting op 1 oktober
2009 tot een inhoudelijk oordeel te komen, omdat er, na hervatting van de
uitkering van betrokkene, geen ‘procesbelang’ meer zou bestaan.
In de hoger beroepszaak van 8 februari jl.(LJN: BL1093),
waarin een Amsterdamse bijstandsontvanger stelde dat de gemeente hem ten
onrechte verplicht had deel te nemen aan een zogenaamd Hoyatraject - een extra
onaangenaam Work Firsttraject ter
‘disciplinering’ van bezwaarmakers - kwam de Centrale Raad wel tot een
inhoudelijke beoordeling: er wordt voldaan aan de twee criteria die door het
Europese Hof in het ‘klassieke’ arrest Van der Mussele (1983) werden opgesteld
om te kunnen spreken van ‘verplichte arbeid’, namelijk 1. de dreiging met
enigerlei vorm van straf en 2. onvrijwilligheid van de kant van betrokkene. Of,
zoals de Raad het met betrekking tot deze zaak formuleert: ‘In het onderhavige
geval is er aan de zijde van appellant van meet af aan geen sprake geweest van
vrijwilligheid. Verder vormt de (dreiging met een) verlaging van bijstand
indien appellant niet meewerkt aan het Hoyatraject een in aanmerking te nemen
sanctie.’ Er is hier dus, erkent ook de CRvB, wel degelijk sprake van ‘verplichte
arbeid’.
Op dit punt echter, juist waar men denkt dat de
bijstandsontvanger de zaak heeft gewonnen - aan de gestelde criteria wordt
immers voldaan -, tovert de Raad een gouvernementeel konijn uit zijn hoge hoed.
Er moet, aldus de Raad - hoewel er op het verbod van dwangarbeid en verplichte
arbeid geen uitzonderingen mogelijk zijn - niet alleen getoetst worden aan de
twee bovengenoemde criteria, maar ook rekening gehouden worden met ‘alle
omstandigheden van het geval’ en met ‘andere elements’, zoals de duur van de werkloosheid van betrokkene.
Ook is de Raad van oordeel dat de WWB, die vooral tot doel
heeft mensen door middel van vernederende, veelal onder de naam Work First aangeboden,
werkverschaffingsprojecten de bijstand uit te jagen, in de geest van het EVRM
en andere mensenrechtenverdragen ‘de menselijke waardigheid en de menselijke
vrijheid’ bevordert door de arbeidsparticipatie te verhogen. Tenslotte haalt de
Raad het jaarlijkse rapport van het Europees Comité inzake Sociale Rechten van
2006 aan, waarin dit Comité in zijn conclusies de Nederlandse regering in
verband met de WWB waarschuwt dat ‘reducing or suspending social assistance is
only compatible with the Charter (het Europees Sociaal Handvest, ESH) if this
does not deprive the individual concerned of means of subsistence (middelen van
bestaan)’, om te stellen dat het volkomen in overeenstemming is met het ESH ‘om
een verbinding te leggen tussen een bijstandsuitkering en de bereidheid om werk
te aanvaarden…’.
Nadat de CRvB vervolgens aan zijn aanvullende criteria heeft
getoetst, blijkt de uiteindelijke conclusie: weliswaar is er in deze casus
sprake van de door het EVRM verboden ‘verplichte arbeid’, maar desondanks vindt
er geen schending plaats van artikel 4 van het EVRM, waarin dat verbod is
vervat. Kennelijk bestaan er volgens de Raad, hoewel verplichte arbeid eenvoudig
verboden is, niettemin twee soorten verplichte arbeid, een bij nader inzien
toch niet verboden en een wel verboden variant.
Volgens sommige juristen kunnen weliswaar vraagtekens geplaatst
worden bij het morele gehalte van de uitspraak, maar volgt de Raad hierin wel de
wijze van redeneren van het Europese Hof in het eerder genoemde arrest Van der
Mussele en handelt hij daarmee juridisch-technisch correct. Bij dit oordeel
wordt echter, dunkt mij, een fundamenteel verschil tussen beide zaken over het
hoofd gezien. In de zaak Van der Mussele, waarin het gaat om een advocaat in
opleiding die weigert een aantal pro Deo zaken te doen die deel uitmaken van zijn
opleiding, bestonden twijfels of aan het tweede criterium voor ‘verplichte
arbeid’, de onvrijwilligheid van de kant van de betrokkene, wel werd voldaan.
Om die reden besloten de rechters dat ook naar andere omstandigheden van het
geval moest worden gekeken. In de zaak van de CRvB daarentegen bestaat geen
twijfel of aan beide criteria wordt voldaan en hoeft dus ook geen acht geslagen te worden op andere
omstandigheden. Afgezien daarvan is het ook de vraag of wat voor een advocaat
geldt die verplicht een aantal pro Deo zaken moet behandelen, ook geldt voor een
bijstandsgerechtigde die onder een strak regiem in broeikassen moet werken.
Pikant bij dit alles is overigens dat in dezelfde week dat
de Centrale Raad zijn uitspraak deed die de overheid uit de brand hielp, het
Duitse Constitutionele Hof in Karlruhe bepaalde dat het in veel opzichten met
de recente Nederlandse hervormingen in de sociale zekerheid vergelijkbare,
destijds onder bondkanselier Schröder ingevoerde, zogeheten Hartz IV systeem op
onderdelen strijdig met de grondwet en mensonwaardig is en voor het einde van
het jaar op belangrijke punten gewijzigd dient te worden, waarmee het hele
Hartz IV op losse schroeven komt te staan en toenmalig kanselier Schröder
alsnog een stevige draai om zijn oren krijgt.
Tja, in Karlsruhe zijn er nog rechters. Wij in Nederland
hebben klaarblijkelijk vooral krommers.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten