dinsdag 29 januari 2013

Rechters en krommers



Verschenen in Katholiek Nieuwsblad 19-2-2010



Enkele jaren geleden werd de Raad van State ervan beschuldigd inzake vreemdelingenrecht niet onafhankelijk te zijn, zoals het de rechterlijke macht in een democratie betaamt, maar een ‘gouvernementele agenda’ te volgen, waarmee het regerings- c.q. overheidsbeleid werd ondersteund en dus de scheiding der machten geschonden. De Raad werd dan ook door het Europese Hof gevoelig op de vingers getikt in de zaak van een Somalische asielzoeker.

Een aantal recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op het gebied van het sociale verzekeringsrecht wekt de indruk dat voor dit hoge rechtscollege, ondanks zijn op dit punt minder slechte reputatie dan die van de Raad van State, hetzelfde geldt.

Het betreft hier met name twee recente uitspraken over de principiële vraag of het verplicht volgen van een reïntegratie- of Work Firsttraject in het kader van de nieuwe bijstandswet (WWB) strijd oplevert met het in artikel 4 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vastgelegde verbod op ‘dwangarbeid of verplichte arbeid’ (‘forced or compulsory labor’).

In de eerste zaak (LJN: BJ8854), die van de bekende ‘schoffelweigeraar’, die reeds door een lagere rechter gedeeltelijk in het gelijk was gesteld, waardoor zijn gekorte uitkering was hersteld, maar die een principiële uitspraak wenste, weigerde de Raad tijdens de zitting op 1 oktober 2009 tot een inhoudelijk oordeel te komen, omdat er, na hervatting van de uitkering van betrokkene, geen ‘procesbelang’ meer zou bestaan. 

In de hoger beroepszaak van 8 februari jl.(LJN: BL1093), waarin een Amsterdamse bijstandsontvanger stelde dat de gemeente hem ten onrechte verplicht had deel te nemen aan een zogenaamd Hoyatraject - een extra onaangenaam Work Firsttraject ter ‘disciplinering’ van bezwaarmakers - kwam de Centrale Raad wel tot een inhoudelijke beoordeling: er wordt voldaan aan de twee criteria die door het Europese Hof in het ‘klassieke’ arrest Van der Mussele (1983) werden opgesteld om te kunnen spreken van ‘verplichte arbeid’, namelijk 1. de dreiging met enigerlei vorm van straf en 2. onvrijwilligheid van de kant van betrokkene. Of, zoals de Raad het met betrekking tot deze zaak formuleert: ‘In het onderhavige geval is er aan de zijde van appellant van meet af aan geen sprake geweest van vrijwilligheid. Verder vormt de (dreiging met een) verlaging van bijstand indien appellant niet meewerkt aan het Hoyatraject een in aanmerking te nemen sanctie.’ Er is hier dus, erkent ook de CRvB, wel degelijk sprake van ‘verplichte arbeid’.

Op dit punt echter, juist waar men denkt dat de bijstandsontvanger de zaak heeft gewonnen - aan de gestelde criteria wordt immers voldaan -, tovert de Raad een gouvernementeel konijn uit zijn hoge hoed. Er moet, aldus de Raad - hoewel er op het verbod van dwangarbeid en verplichte arbeid geen uitzonderingen mogelijk zijn - niet alleen getoetst worden aan de twee bovengenoemde criteria, maar ook rekening gehouden worden met ‘alle omstandigheden van het geval’ en met ‘andere elements’, zoals de duur van de werkloosheid van betrokkene.

Ook is de Raad van oordeel dat de WWB, die vooral tot doel heeft mensen door middel van vernederende, veelal onder de naam Work First aangeboden, werkverschaffingsprojecten de bijstand uit te jagen, in de geest van het EVRM en andere mensenrechtenverdragen ‘de menselijke waardigheid en de menselijke vrijheid’ bevordert door de arbeidsparticipatie te verhogen. Tenslotte haalt de Raad het jaarlijkse rapport van het Europees Comité inzake Sociale Rechten van 2006 aan, waarin dit Comité in zijn conclusies de Nederlandse regering in verband met de WWB waarschuwt dat ‘reducing or suspending social assistance is only compatible with the Charter (het Europees Sociaal Handvest, ESH) if this does not deprive the individual concerned of means of subsistence (middelen van bestaan)’, om te stellen dat het volkomen in overeenstemming is met het ESH ‘om een verbinding te leggen tussen een bijstandsuitkering en de bereidheid om werk te aanvaarden…’.

Nadat de CRvB vervolgens aan zijn aanvullende criteria heeft getoetst, blijkt de uiteindelijke conclusie: weliswaar is er in deze casus sprake van de door het EVRM verboden ‘verplichte arbeid’, maar desondanks vindt er geen schending plaats van artikel 4 van het EVRM, waarin dat verbod is vervat. Kennelijk bestaan er volgens de Raad, hoewel verplichte arbeid eenvoudig verboden is, niettemin twee soorten verplichte arbeid, een bij nader inzien toch niet verboden en een wel verboden variant.

Volgens sommige juristen kunnen weliswaar vraagtekens geplaatst worden bij het morele gehalte van de uitspraak, maar volgt de Raad hierin wel de wijze van redeneren van het Europese Hof in het eerder genoemde arrest Van der Mussele en handelt hij daarmee juridisch-technisch correct. Bij dit oordeel wordt echter, dunkt mij, een fundamenteel verschil tussen beide zaken over het hoofd gezien. In de zaak Van der Mussele, waarin het gaat om een advocaat in opleiding die weigert een aantal pro Deo zaken te doen die deel uitmaken van zijn opleiding, bestonden twijfels of aan het tweede criterium voor ‘verplichte arbeid’, de onvrijwilligheid van de kant van de betrokkene, wel werd voldaan. Om die reden besloten de rechters dat ook naar andere omstandigheden van het geval moest worden gekeken. In de zaak van de CRvB daarentegen bestaat geen twijfel of aan beide criteria wordt voldaan en hoeft dus ook geen acht geslagen te worden op andere omstandigheden. Afgezien daarvan is het ook de vraag of wat voor een advocaat geldt die verplicht een aantal pro Deo zaken moet behandelen, ook geldt voor een bijstandsgerechtigde die onder een strak regiem in broeikassen moet werken.

Pikant bij dit alles is overigens dat in dezelfde week dat de Centrale Raad zijn uitspraak deed die de overheid uit de brand hielp, het Duitse Constitutionele Hof in Karlruhe bepaalde dat het in veel opzichten met de recente Nederlandse hervormingen in de sociale zekerheid vergelijkbare, destijds onder bondkanselier Schröder ingevoerde, zogeheten Hartz IV systeem op onderdelen strijdig met de grondwet en mensonwaardig is en voor het einde van het jaar op belangrijke punten gewijzigd dient te worden, waarmee het hele Hartz IV op losse schroeven komt te staan en toenmalig kanselier Schröder alsnog een stevige draai om zijn oren krijgt.

Tja, in Karlsruhe zijn er nog rechters. Wij in Nederland hebben klaarblijkelijk vooral krommers.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten