zondag 27 januari 2013

Een onzichtbare hand

Eerder verschenen in Katholiek Nieuwsblad van 16-3-2007





Sommige dingen krijg je in Nederland niet in de publiciteit. Al heb je er nieuws over dat normaliter een minister zijn kop zou kosten, al bel je de redacties van alle grote landelijke kranten en mail je met de grootste volharding alle actualiteitenrubrieken en alle mogelijke instanties met invloed op het betreffende terrein: in pers en media blijft het stiller dan op een ondergesneeuwd kerkhof. Politieke partijen - ook die van de oppositie - geven in grote meerderheid niet thuis. Vakbonden blijken niet geïnteresseerd. Advocaten verklaren je in bedekte termen voor gek als je hen verzoekt eens naar de juridische aspecten van de kwestie te kijken. Het lijkt of een onzichtbare hand ervoor zorgt dat de zaak niet in het nieuws komt of anderszins aandacht krijgt. Aanvankelijk kun je het haast niet geloven, maar de aanwijzingen stapelen zich meer en meer op: politiek, pers, media, vakbonden, rechters: alle lijken samen te spannen  in één groot complot van stilzwijgen ter bescherming van wat klaarblijkelijk een gemeenschappelijk belang is.

De zaken die getroffen worden door deze geheimzinnige censuur liggen gewoonlijk op sociaal-economisch vlak. Ze hebben als overeenkomst dat zwakke groepen in de samenleving er de dupe van zijn. Groepen die ongeorganiseerd zijn, niet beschikken over een podium van waar af zij de publieke opinie kunnen beïnvloeden en evenmin machtsmiddelen als stakingen of wegblokkades tot hun beschikking hebben, waarmee zij uit protest 'gansch het raderwerk' kunnen stilzetten.

Een duidelijk voorbeeld van het ingrijpen van deze onzichtbare hand was de afgelopen jaren te zien in de berichtgeving rond de 'hervormingen' in de WAO. Over de vaak schrijnende gevolgen hiervan verschenen slechts mondjesmaat berichten in de pers, die meer geïnteresseerd bleek in de laatste hypes. Over het gesjoemel waarmee dit beleid tot stand is gekomen werd helemaal gezwegen. Op oproepen van getroffenen om aandacht te besteden aan het hun aangedane onrecht werd, zoals zeer recent nog door de redactie van het televisieprogramma De leugen regeert, afwijzend gereageerd.

Actualiteitenrubrieken op radio en televisie gedroegen zich als spreekbuizen van en lofzangers op de regering. Hun reportages droegen het karakter van lange reclamespotjes voor het beleid van het ministerie en uitkeringsinstantie UWV: terwijl in werkelijkheid mensen die onmogelijk konden werken arbeidsgeschikt werden verklaard en soms wanhoopsdaden begingen als gevolg van het inhumane beleid, zagen we in deze spotjes louter blije gezichten van overoptimistische uitkeringsgerechtigden die juichend aan hun reïntegratie in de arbeidsmarkt begonnen.

Ook droegen de actualiteitenprogramma's actief bij aan een negatieve beeldvorming van de gedupeerden. In de reportages van de commerciële omroepen waren geportretteerde WAO-ers gewoonlijk asocialen. Netwerk en Nova prefereerden het beeld van aanstellers met ridicule kwalen. In de Nova-uitzending van 7 april vorig jaar bijvoorbeeld leed een geportretteerde arbeidsongeschikte aan een 'parfum-allergie'.

In interviews met de verantwoordelijke bewindslieden bleven kritische vragen meestal uit. Toen minister De Geus op 19 maart 2006 werd geïnterviewd op Radio 1, was de scherpste vraag die hem werd gesteld die naar zijn favoriete voetbalclub (het vraaggesprek werd namelijk, zoals gebruikelijk op deze publieke zender, voortdurend onderbroken door een sportverslaggever die de luisteraar op opgewonden toon op de hoogte hield van het verloop van een of andere voetbalmatch - dat is per slot van rekening pas echt belangrijk).

Journalisten geneerden zich er zelfs niet voor openlijk te laten blijken dat ze wel erg goede maatjes waren met de ondervraagde bewindslieden. Zo zat op 6 april 2006 NCRV-verslaggever Frank du Mosch in het middernachtelijke Radio 1-programma Casa luna gezellig biertjes te drinken met staatssecretaris van Sociale Zaken Van Hoof (VVD), die door hem werd getutoyeerd en - tussen de plaatjes met jeugdsentiment die Du Mosch voor hem ten gehore liet brengen - voor de zoveelste maal zonder enige tegenwerping het hardvochtige regeringsstandpunt mocht uitdragen.

Dat de journalistiek in Nederland niet onafhankelijk is, is geen nieuwe constatering. Enkele jaren geleden meldde het KRO-programma Reporter  - dat zich hiermee een witte raaf betoonde en hiervoor een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) en de rechter had moeten doen - dat deze beroepsgroep op grote schaal bijkluste bij ministeries en zgn. openbare bestuursorganen (zoals bijvoorbeeld het UWV). Het betrof zowel journalisten van de schrijvende pers als makers en presentators van radio- en televisieprogramma's van én commerciële én publieke omroepen.  De namen in deze laatste categorie reikten van Paul Witteman tot Andries Knevel. De betrokkenheid strekte zich uit van De Volkskrant tot Radio 1 en Den Haag Vandaag. Bijna alle nieuwslezers van het NOS-Journaal stonden op de loonlijst van het UWV. Dat er sindsdien op de ministeries een richtlijn geldt die het inhuren van bijklussende journalisten moet beperken en dat een enkele journalist heeft beloofd zijn nevenactiviteiten te zullen beëindigen heeft, zoals blijkt uit de aangehaalde voorbeelden, geen enkel effect gesorteerd. Wat ook niet te verwachten viel: de betreffende journalisten zijn nog steeds in functie en hun loyaliteiten veranderen natuurlijk niet van de ene op de andere dag.

Evenmin als op de media hoefden de arbeidsongeschikten op de vakbonden te rekenen: reeds bij het Najaarsakkoord van 2004 waren zij door hen aan hun lot overgelaten. Solidariteit tussen werkenden en niet-werkenden was volgens de vakbondsleiders, die toch al steeds dichter tegen de macht aanschurkten en wier functie een soort stageplaats voor toekomstige landsbestuurders was geworden - denk aan de carrière van mensen als Kok, De Geus en Verburg -,  in het moderne Nederland geen haalbare kaart meer. Het lot van de arbeidsongeschikten werd voortaan met instemming van de achterban, die zich blijkbaar niet realiseerde dat arbeidsongeschiktheid morgen ook hun lot kon zijn, dan ook maar doodgezwegen.

Doordat Kamerleden van coalitiepartijen zich sinds jaar en dag laten binden door opeenvolgende regeerakkoorden, had de regering van hen alvast niets te vrezen. Naarmate de verkiezingen naderden, waarna mogelijk een nieuwe coalitie gevormd zou moeten worden, nam ook het zwijgen van de oppositie toe. De PvdA, die als grootste oppositiepartij aanvankelijk kritisch geweest was over het beleid van de CDA-minister van Sociale Zaken, bond steeds meer in. Toen haar woordvoerder Sociale Zaken Bussemaker eind augustus vorig jaar bij wijze van uitzondering door de redactie van het RTL-journaal gevraagd werd te reageren op het achterhouden door de minister van een rapport,[1] werd zij  -  naar goed geïnformeerde bronnen verklaren - kort voor de uitzending door de partijtop terugfloten. Het werd niet verstandig geacht een bewindsman van een mogelijk toekomstige coalitiepartner voor het hoofd te stoten. Bussemaker luisterde en is voor haar braafheid inmiddels beloond met een staatssecretariaat. Het verdonkeremaande rapport werd geen nieuws.

Dat de burger ook juridisch feitelijk geen enkele bescherming meer geniet tegen onrecht dat hem van overheidswege wordt aangedaan en dat bovendien de toegankelijkheid van het recht voor de burger steeds verder wordt bemoeilijkt, is sinds het verschijnen van de lijvige studie over het bestuursrecht van de Maastrichtse rechtsgeleerde A.Q.C. Tak algemeen bekend. Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat ook het kort geding dat werd aangespannen om de onbillijke herkeuringen van WAO-gerechtigden stop te zetten, werd verloren. Ook de meeste rechters blijken steunpilaren van 'de machten die daar zijn' en hanteren, zoals onlangs over de Raad van State werd opgemerkt, een 'gouvernementele agenda', die steun aan het regeringsbeleid behelst en ertoe neigt dat nog verder aan te scherpen.

Het gevolg van al dit zwijgen en al deze meegaandheid met de gevestigde macht was dat het onbarmhartige WAO-beleid de hele vorige regeerperiode ongestoord kon worden voortgezet, de verantwoordelijke minister ongestraft de Kamer verkeerd heeft kunnen informeren en hij vervolgens als beloning voor zijn meedogenloze houding een hoge functie bij de OESO in Parijs krijgt, zodat hij zijn hardvochtige missie nu zelfs op Europees niveau kan voortzetten. Als klap op de vuurpijl is de opsteller van het gemanipuleerde rapport dat ten grondslag lag aan het beleid van deze voor zijn hardheid beloonde minister,[2] met instemming van de grootste voormalige oppositiepartij, zelf minister van Sociale Zaken geworden in een kabinet dat, ondanks enkele kosmetische aanpassingen en frasen die het tegendeel moeten suggereren, continuering voorstaat van de gevolgde lijn.

Het grote zwijgen betreft echter niet alleen het WAO-beleid. Sinds de invoering van de nieuwe bijstandswet (Wet Werk en Bijstand, WWB) op 1 januari 2004 schendt Nederland op grote schaal het verbod op gedwongen arbeid en daarmee internationale verdragen met betrekking tot de rechten van de mens.[3]  Bekend/berucht zijn in dit verband de zgn. Work First-projecten, maar ook allerlei andere aanduidingen worden gebruikt voor maatregelen waarbij uitkeringsgerechtigden op straffe van verlies van elke vorm van uitkering verplicht worden, ongeacht hun opleiding of beroep, in ruil voor bijstand veelal laagwaardige arbeid te verrichten. Wederom ontbreekt elke vorm van discussie en heerst alom de stilte van het ondergesneeuwde kerkhof.

Slachtoffers van het beleid, onschuldige burgers die tot dwangarbeid zijn veroordeeld enkel vanwege het feit dat ze de pech hadden op een bepaald moment in hun leven een beroep op de bijstand te moeten doen, durven niet naar de rechter te stappen omdat ze geïntimideerd worden door de gemeente-ambtenaren met wie ze te maken krijgen - de gemeenten zijn namelijk verantwoordelijk voor de uitvoering van de nieuwe bijstandswet - en wier taak voornamelijk lijkt te bestaan  in het uitkeringsgerechtigden het leven zo zuur mogelijk maken. Advocaten en juridische raadslieden weigeren de kwestie aan te kaarten en zelfs medewerkers van rechtenfaculteiten en van het Nederlands Comité voor de Mensenrechten blijken niet geïnteresseerd.  De stilzwijgende consensus in politiek, media, publieke opinie en dus zelfs onder juristen over de toelaatbaarheid van gedwongen tewerkstelling van bijstandsgerechtigden is zo groot dat, om een einde aan deze misstand te maken, Nederland waarschijnlijk eerst weer hard op de vingers getikt moet worden door het Europese Hof, zoals dat ook in de zaak van enkele asielzoekers is gebeurd. Van de Nederlandse rechter, de vakbonden, de pers en de media valt immers ook hier niets te verwachten. Om nog maar te zwijgen van de politiek.

Er blijkt in Nederland sprake te zijn van één groot kluwen van verstrengelde belangen. Binnen de aan de macht zijnde coalitie heerst de kadaverdiscipline van het regeerakkoord. Oppositiepartijen durven bewindslieden nauwelijks kritisch  te volgen uit angst de kans op eigen deelname aan een volgende regeringscoalitie te verkleinen. Mensen uit de wereld van pers en media klussen voor honderdduizenden euro's bij bij ministeries en daaraan gelieerde instanties waardoor hun onafhankelijke positie is ondermijnd. De rechterlijke macht blijkt evenmin onafhankelijk en de vakbonden zijn verworden tot kweekvijvers voor aankomende politici.                     

Door deze complete belangenverstrengeling hebben opeenvolgende regeringen een bijna absolute en ongecontroleerde macht verworven. Niet alleen is er geen sprake meer van een democratische scheiding der machten, ook is er als het ware een onzichtbare hand actief geworden, die feiten waarvan het bekend worden schadelijk zou kunnen zijn voor doorvoering van het beoogde beleid uit de publiciteit en de aandacht kan houden en dit ook met des te minder scrupules doet naarmate de positie van degenen die door deze censuur worden getroffen toch al zwakker is. De werkelijke gang van zaken rond de herkeuringen in de WAO en de mensenrechtenschendingen bij de gedwongen tewerkstelling van bijstandsgerechtigden zijn slechts twee voorbeelden hiervan.




.


[1] Zie over dit achtergehouden rapport KN van 15 september 2006.

[2] Zie over dit gemanipuleerde rapport KN van 13 oktober 2006.

[3] Te weten het Europees Sociaal Handvest (deel 1, art. 1: 'Een ieder dient in staat te worden gesteld in zijn onderhoud te voorzien door werkzaamheden die hij vrijelijk heeft gekozen'),  het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (art. 8, lid 3, sub a), en het Verdrag ter Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (art. 4, lid 2).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten