gepubliceerd in KN
Marita Mathijsen, hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde
aan de Universiteit van Amsterdam, houdt zich bezig met interessante kwesties. Gaf
zij vorig jaar deelnemers aan de najaarsleesactie van het CPNB in haar
hoedanigheid van ‘Mulisch-consulent’ reeds antwoord op vragen als waarom in De aanslag van deze door haar voor een
eredoctoraat voorgedragen Grote Schrijver kiespijn zo vaak voorkomt,[1] in
haar column van 11 april jl. in de wetenschapsbijlage van NRC-Handelsblad deed zij naar eigen zeggen een poging het evangelie
‘te lezen als literatuur: interpreterend, zoekend naar verborgen lagen’.
Het gevolg van dit gezoek en geïnterpreteer was een verregaande
actualisering van de nieuwtestamentische gebeurtenissen, waarbij de persoon van
Jezus op afgezaagde wijze werd voorgesteld als ‘een hippie’, en vooral een
psychologisering van, c.q. toepassing van termen uit de populaire psychologie
(‘schizofreen’, ‘autistisch’, ‘manisch depressief’) op de evangelische figuren,
waardoor men als het ware van de rurale, mediterrane en een vleugje
oriëntaalse, wereld van het Nieuwe Testament in een talkshow van Oprah Winfrey
belandde en een enorme trivialisering plaatsvond. Bij Marita maakt Maria zich
zorgen over de geestelijke gezondheid van haar zoon: ‘als er psychiaters waren
geweest, zou ze daarheen gegaan zijn’.
Wat nu precies de bedoeling van het stukje was - overigens
getiteld ‘Messias met een puberbrein’- , werd niet helemaal duidelijk. Een
reactie op de column in de Volkskrant
zag er een parodie in op de moderne bijbelexegese. Ik ben allerminst deskundig
op dat gebied, maar weet uit enkele snuffelpogingen eraan, dat daarin inderdaad
ook veel gepsychologiseerd wordt (zoals trouwens in de hele hedendaagse samenleving).
Verdere aanwijzingen voor dergelijke parodistische bedoelingen, zoals
aanwending van de bij dat soort exegese gebruikelijke terminologie en
redeneertrant, ontbraken echter.
In haar column van 16 mei kwam mevrouw Mathijsen op haar
eerdere stukje terug en verklaarde zij zich nader: ze had inderdaad ‘de bijbeltekst
teruggebracht naar een hedendaagse waarneming’ en ‘Maria…met de ogen van een
bezorgde hedendaagse moeder’ naar Jezus laten kijken. Tevens lardeerde ze haar nieuwe
tekst - die immers in een wetenschapsbijlage stond - met gewichtigdoenerige,
literatuurwetenschappelijke termen van het soort waarvan we sinds Karel van het
Reve verlost hoopten te zijn.
Je kunt natuurlijk elk verhaal vanuit ieder perspectief navertellen
en een persoon uit de geschiedenis daarbij desnoods volkomen losmaken uit zijn of
haar historische en culturele context, en dus ook wie in de traditie voorzien
is van epitheta als ‘gezegende onder de vrouwen’ bij wijze van postmodern experiment
volstrekt relativeren en transformeren in een soort van geestelijk door
Amerikaanse talkshows gevormde tante Truus. Maar dat is allemaal weinig
interessant en nogal deprimerend en de vraag is wat het te maken heeft met het
lezen van de bijbel ‘als literatuur’.
Zal wie geïnteresseerd is in het evangelie als bellettrie
niet liever iets vernemen over het genre ervan dat verwant is aan het ook in de
oudheid populaire genre van de levensbeschrijving, over de stijl waarin het
geschreven is, die enerzijds zo eenvoudig is dat ontwikkelde mensen uit de
dagen van het vroege christendom, die een traditionele retorisch opleiding
hadden genoten, zich er enigszins voor geneerden, maar anderzijds juist door
die ongekunsteldheid toch ook een grote aantrekkingskracht bezat, en over het sterk
met dat van de biografie vervlochten genre van de parabel, dat bij uitstek in
het Nieuwe Testament tot bloei is gekomen en waarvan de zedelijke waarheden die
zij op verheven toon verkondigt het geheel zo verfrissend unzeitgemässs maken.
Geef de lezer in plaats van die geactualiseerde, talkshows
kijkende en naar psychiaters hunkerende Maria met haar niettemin gedateerde
hippiezoon en die literatuurwetenschappelijk verantwoorde focalisators en points-of-view
het echte evangelie in al zijn eenvoud, zijn wereld van herders, vissers en
wijngaardeniers, zijn revolutionair elan en al die, ook uit louter literair
genoegen, wonderschone plaatsen, zoals die waar wordt gesproken van ‘de vogelen
des hemels’ en ‘de leliën des velds’, de passage uit de bergrede waarover
alleen al de filosoof Kierkegaard veertien ‘redevoeringen’ heeft geschreven en
waarin men waarlijk geconfronteerd wordt met de macht van poëzie.
Kan een sprankelende geest als Marita Mathijsen zich niet beter
bezighouden met de negentiende-eeuwse Nederlandse domineedichters of met het
verschijnsel kiespijn in de werken van Harry Mulisch?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten