woensdag 23 januari 2013

Het evangelie volgens Marita Mathijsen

gepubliceerd in KN

Marita Mathijsen, hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, houdt zich bezig met interessante kwesties. Gaf zij vorig jaar deelnemers aan de najaarsleesactie van het CPNB in haar hoedanigheid van ‘Mulisch-consulent’ reeds antwoord op vragen als waarom in De aanslag van deze door haar voor een eredoctoraat voorgedragen Grote Schrijver kiespijn zo vaak voorkomt,[1] in haar column van 11 april jl. in de wetenschapsbijlage van NRC-Handelsblad deed zij naar eigen zeggen een poging het evangelie ‘te lezen als literatuur: interpreterend, zoekend naar verborgen lagen’.

Het gevolg van dit gezoek en geïnterpreteer was een verregaande actualisering van de nieuwtestamentische gebeurtenissen, waarbij de persoon van Jezus op afgezaagde wijze werd voorgesteld als ‘een hippie’, en vooral een psychologisering van, c.q. toepassing van termen uit de populaire psychologie (‘schizofreen’, ‘autistisch’, ‘manisch depressief’) op de evangelische figuren, waardoor men als het ware van de rurale, mediterrane en een vleugje oriëntaalse, wereld van het Nieuwe Testament in een talkshow van Oprah Winfrey belandde en een enorme trivialisering plaatsvond. Bij Marita maakt Maria zich zorgen over de geestelijke gezondheid van haar zoon: ‘als er psychiaters waren geweest, zou ze daarheen gegaan zijn’.

Wat nu precies de bedoeling van het stukje was - overigens getiteld ‘Messias met een puberbrein’- , werd niet helemaal duidelijk. Een reactie op de column in de Volkskrant zag er een parodie in op de moderne bijbelexegese. Ik ben allerminst deskundig op dat gebied, maar weet uit enkele snuffelpogingen eraan, dat daarin inderdaad ook veel gepsychologiseerd wordt (zoals trouwens in de hele hedendaagse samenleving). Verdere aanwijzingen voor dergelijke parodistische bedoelingen, zoals aanwending van de bij dat soort exegese gebruikelijke terminologie en redeneertrant, ontbraken echter.

In haar column van 16 mei kwam mevrouw Mathijsen op haar eerdere stukje terug en verklaarde zij zich nader: ze had inderdaad ‘de bijbeltekst teruggebracht naar een hedendaagse waarneming’ en ‘Maria…met de ogen van een bezorgde hedendaagse moeder’ naar Jezus laten kijken. Tevens lardeerde ze haar nieuwe tekst - die immers in een wetenschapsbijlage stond - met gewichtigdoenerige, literatuurwetenschappelijke termen van het soort waarvan we sinds Karel van het Reve verlost hoopten te zijn.

Je kunt natuurlijk elk verhaal vanuit ieder perspectief navertellen en een persoon uit de geschiedenis daarbij desnoods volkomen losmaken uit zijn of haar historische en culturele context, en dus ook wie in de traditie voorzien is van epitheta als ‘gezegende onder de vrouwen’ bij wijze van postmodern experiment volstrekt relativeren en transformeren in een soort van geestelijk door Amerikaanse talkshows gevormde tante Truus. Maar dat is allemaal weinig interessant en nogal deprimerend en de vraag is wat het te maken heeft met het lezen van de bijbel ‘als literatuur’.

Zal wie geïnteresseerd is in het evangelie als bellettrie niet liever iets vernemen over het genre ervan dat verwant is aan het ook in de oudheid populaire genre van de levensbeschrijving, over de stijl waarin het geschreven is, die enerzijds zo eenvoudig is dat ontwikkelde mensen uit de dagen van het vroege christendom, die een traditionele retorisch opleiding hadden genoten, zich er enigszins voor geneerden, maar anderzijds juist door die ongekunsteldheid toch ook een grote aantrekkingskracht bezat, en over het sterk met dat van de biografie vervlochten genre van de parabel, dat bij uitstek in het Nieuwe Testament tot bloei is gekomen en waarvan de zedelijke waarheden die zij op verheven toon verkondigt het geheel zo verfrissend unzeitgemässs maken.

Geef de lezer in plaats van die geactualiseerde, talkshows kijkende en naar psychiaters hunkerende Maria met haar niettemin gedateerde hippiezoon en die literatuurwetenschappelijk verantwoorde focalisators en points-of-view het echte evangelie in al zijn eenvoud, zijn wereld van herders, vissers en wijngaardeniers, zijn revolutionair elan en al die, ook uit louter literair genoegen, wonderschone plaatsen, zoals die waar wordt gesproken van ‘de vogelen des hemels’ en ‘de leliën des velds’, de passage uit de bergrede waarover alleen al de filosoof Kierkegaard veertien ‘redevoeringen’ heeft geschreven en waarin men waarlijk geconfronteerd wordt met de macht van poëzie.

Kan een sprankelende geest als Marita Mathijsen zich niet beter bezighouden met de negentiende-eeuwse Nederlandse domineedichters of met het verschijnsel kiespijn in de werken van Harry Mulisch?





[1] Zie mijn vorig jaar op de website van het CPNB verschenen column Lezen in Absurdistan:

Geen opmerkingen:

Een reactie posten