Het maakt niet meer uit welke regering er aan de macht komt, want alle partijen volgen de neoliberale hervormingsagenda. De democratie is uitgehold, als kiezer heb je geen keuze meer.
De inmiddels reeds overleden
Limburgse sociaaldemocraat Thijs Wöltgens constateerde het al in een
Volkskrantartikel in 2006. In het weekend van 3 en 4 juli bevestigde de
Nederlandse ex-minister van Sociale Zaken, momenteel plaatsvervangend
secretaris- generaal van de OESO, Aart Jan de Geus het, waarschijnlijk
ongewild, in een interview in NRC-Handelsblad: het neoliberalisme heeft de
democratie uitgehold: het maakt niet meer uit welke regering er aan de macht is.
Vrijwel alle partijen hebben zich immers tot de neoliberale hervormingsagenda
bekeerd en zijn, ook na de voornamelijk door dit geloof zelf veroorzaakte economische
crisis, nog steeds overtuigd van de ‘noodzaak’ tot aanpassing aan de eisen van
de wereldmarkt, die zich daarmee heeft ontwikkeld tot een complete - en ook nog
resistente - dictatuur.
Deze ‘noodzaak’ is echter niet zozeer een objectief gegeven
als wel een geloofsartikel van het neoliberalisme, een axioma waarover zelfs in
pers en media geen discussie mogelijk is, een nieuw taboe dat vrijwel niemand
durft doorbreken en de straf waarop dan ook niet mals is. Zie het lot van de
SP, de enige partij van enige omvang in Nederland die geen (of althans een
nauwelijks) neoliberaal programma heeft. Zij werd en wordt zowel nu als bij de
vorige kabinetsformatie, hoewel het aantal op haar uitgebrachte stemmen daartoe
geenszins aanleiding geeft, gemeden als een leproos en steevast beticht van
populisme en extremisme, terwijl haar standpunten geen andere zijn dan die van
welke fatsoenlijke sociaaldemocratische partij dan ook van voor de ideologische
verenpluk bij de aanvang van de algehele neoliberale verdwazing.
Naast het feit dat de leiders van de westerse landen de
neoliberale aanpassingsdwang, zoals Wöltgens al constateerde, sterk
verinnerlijkt hebben, worden zij geregeld geconfronteerd met de aanbevelingen
van gezaghebbend verklaarde instanties als het CPB en de OESO, de in Parijs
gevestigde Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, die
oorspronkelijk tot doel had te helpen bij het uitvoeren van het Marshallplan
voor de wederopbouw van Europa na de Tweede Wereldoorlog, maar zich uiteindelijk ontpopte als een bolwerk van
waaruit de neoliberale globalisering wordt gepromoot.
Na zijn functie als minister van Sociale Zaken[1] in de
eerste kabinetten Balkenende werd Aart Jan de Geus voor zijn feitelijke
afschaffing van de arbeidsongeschiktheidswetgeving en verdere ‘hervorming’ van
vrijwel alle sociale wetten in Nederland beloond met een hoge post bij deze
organisatie (zoals gezegd: plaatsvervangend secretaris-generaal,
verantwoordelijk voor de portefeuille hervormingsbeleid). In het genoemde
interview bevestigt hij volmondig dat de politieke kleur niet meer uitmaakt
voor de speelruimte van Europese regeringen. Men kan bezuinigingen wat meer of
minder snel doorvoeren en hier en daar een accentje wat anders leggen, maar daarmee
houdt het dan ook op: ‘uiteindelijk staat elke regering voor dezelfde
onvermijdelijke hervormingen’. Of zoals Wöltgens het zei: ‘Hooguit de
modaliteiten vormen nog een onderwerp van gesprek.’ Democratie is bij die
‘onvermijdelijke hervormingen’ eigenlijk een belemmering geworden. ‘Leiders’ zouden
volgens De Geus dan ook ‘moeten regeren of er geen verkiezingen meer kwamen…’
Bovendien: ‘protesten en impopulariteit horen erbij.’
Onder normale omstandigheden zou zich voor de neoliberale
leiders hier een probleem voordoen. Leiders die zich niets van protesten en
impopulariteit onder de bevolking aantrekken, worden immers niet herkozen en
kunnen hun missie niet voltooien. Onder dit neoliberale bewind heeft de
bevolking bij verkiezingen echter geen alternatief. Alle partijen zijn immers
in meerdere of mindere mate neoliberaal geworden. Wisseling van de wacht biedt
dus geen soelaas. Feitelijk heeft er een stiekeme staatsgreep plaatsgevonden.
Waarna dus de genoemde dictatuur van de markt werd ingesteld met haar
verwoestende effecten op de samenleving: (ik parafraseer Wöltgens) grotere
inkomensongelijkheid, nieuwe armoede, geringere aanspraak op voorzieningen,
drastische vermindering van de solidariteit, ongastvrijheid jegens
vluchtelingen, toenemende politieke desinteresse onder de kiezers die
instinctief voelen dat voor hun regering haar reputatie tegenover mondiale
financiële instellingen zwaarder weegt dan haar betrouwbaarheid tegenover hen.
Is de situatie dan volstrekt uitzichtloos, zal de lezer zich
afvragen. In zekere zin: ja. Noordwest-Europa is volkomen neoliberaal
dichtgetimmerd. Daar gloort voorlopig geen hoop. Gelukkig hebben we echter nog
Frankrijk en de VS. Sinds het uitbreken van de financiële crisis verzet
Frankrijk zich tegen de neoliberale invulling van ‘het project Europa’, dat in
zijn ogen moet worden teruggedraaid, en is men daar van mening dat de politiek
weer greep moet krijgen op de ongebreidelde globalisering. In zijn kritiek op
de in zijn optiek disproportionele bezuinigingen van landen als Duitsland en
Nederland wordt Frankrijk bijgevallen door de Amerikaanse president Obama, die
vindt dat de economie langer gestimuleerd moet worden in plaats van afgeknepen
met rigoureuze bezuinigingen, maar van Europese kant juist verweten wordt ‘te
Keynesiaans te redeneren’.
Hoelang de bevrijding van Nederland van zijn neoliberale
bezetting nog gaat duren, valt moeilijk te voorspellen. Het zal in ieder geval
niet van vandaag op morgen zijn. Daarvoor zijn er teveel streberige De Geusjes.
[1] Op het Orwelliaanse
karakter van deze aanduiding voor deze persoon in deze functie heb ik reeds
eerder gewezen, zie het artikel ‘Kleerhangers sorteren of creperen’ in het Katholiek Nieuwsblad van 7 mei 2007 (link).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten