Onze steeds hogere
arbeidsproductiviteit wordt niet aangewend voor het realiseren van meer
vrije tijd, maar alleen om de productie van goederen nog verder op te
voeren.
De
constatering dat bijna iedereen het steeds drukker heeft gekregen
ondanks een almaar verdergaande mechanisering, automatisering en
rationalisering van het arbeidsproces die ons veel werk uit handen heeft
genomen, lijkt paradoxaal, maar is niettemin juist. Het lag in de lijn
der verwachting, en werd ons in het verleden onder anderen ook door een
gerenommeerde econoom als John Maynard Keynes voorspeld, dat we door de
toepassing van steeds meer techniek op de werkvloer en de als gevolg
daarvan te verwachten stijging van de arbeidsproductiviteit in de -
inmiddels aangebroken - toekomst juist meer vrije tijd zouden
overhouden. Het tegendeel is echter waar gebleken. De gemiddelde
Nederlander werkt haast harder dan ooit.
De belangrijkste verklaring voor deze paradox is
dat we weliswaar vooral door inzet van de techniek productiever, en als
gevolg van de vrouwenemancipatie ook met meer mensen, zijn gaan werken,
maar dat deze hogere productiviteit niet is aangewend voor het
realiseren van meer vrije tijd, maar alleen om de productie en
consumptie van goederen en diensten verder op te voeren en zo de
bereikte welvaart nog meer te vergroten. Met als gevolg dat ondanks de
genoemde werkdruk-verlagende factoren deze niet daadwerkelijk verlaagd,
maar juist verhoogd is.
Daar komt nog bij dat het voortschrijden van de
techniek weliswaar enerzijds het werk lichter heeft gemaakt, maar
anderzijds ook gezorgd heeft voor een enorme toename van de informatie
die over ons wordt uitgestort en die we, vaak beroepshalve, tot ons
moeten nemen, en een voortdurende bereikbaarheid, die ons in de vorm van
smartphones en andere apparaten ook buiten onze arbeidsplek
met ons werk bezig kan laten houden, en waardoor werk en privé-leven in
elkaar zijn gaan overlopen.
Verder is de werkdruk toegenomen als gevolg van het
streven van de - zich terugtrekkende - overheid naar een
‘participatiesamenleving’, waarin de burger geacht wordt naast zijn
betaalde baan ook zorgtaken voor zijn naasten op zich te nemen die
voorheen door de overheid zelf werden verricht, en zich belangeloos in
te zetten in allerlei vormen van vrijwilligerswerk. Dit deel van de
toename van de werkdruk treft vooral vrouwen, die als gevolg van de
emancipatie toch al meer waren gaan werken.
Met deze zich terugtrekkende overheid raken we aan
de ideologische achtergrond en een eveneens belangrijke oorzaak van het
druk, druk, druk-zijn, namelijk de neoliberale ideologie die de
afgelopen decennia de Westerse wereld heeft gedomineerd. In Nederland
sloot deze bovendien goed aan bij het traditionele protestantse
arbeidsethos waarmee de geseculariseerde samenleving nog steeds is
doordesemd. Deze combinatie leidde, met name sinds het aantreden, in
1994, van het eerste Paarse kabinet Kok, tot wat men zou kunnen noemen
een complete, algehele arbeidsverdwazing of robotamoria.
Onder invloed van dit neoliberale gedachtegoed,
waartoe vrijwel alle politieke partijen, inclusief sociaal- en
christen-democraten, zich bekeerden, raakte alom de opvatting in zwang
dat in de samenleving door iedereen zoveel en zo lang mogelijk en tegen
iedere prijs, onder de slogan Werk, werk en nog eens werk,
betaalde arbeid moet worden verricht om de gevolgen van de onophoudelijk
door politici gerepeteerde bedreigingen van globalisering en
vergrijzing het hoofd te kunnen bieden. Hierbij heeft de werking van de
vrije markt de hoogste prioriteit en moet arbeid goedkoop en flexibel
zijn, zodat er nauwelijks nog vaste banen bestaan en steeds meer
werknemers meer dan één job moeten aannemen om rond te kunnen
komen. Daarenboven kan zelfs het arbeidspotentieel van moeders met jonge
kinderen, gehandicapten en ouden van dagen node worden gemist en is de
heilzaamheid van - zelfs de meest geestdodende vorm van – werk voor de
betrokkenen zelf tot dogma verheven. Dat wordt dan ook sinds enkele
jaren, ook al is het in strijd met internationale
mensenrechtenverdragen, verplicht aan bijstandsontvangers opgelegd.
Even paradoxaal als het feit dat allerlei
arbeidsproductiviteit-verhogende ontwikkelingen in Nederland niet geleid
hebben tot meer vrije tijd, is het verschijnsel dat veel van deze niet
minder, maar veeleer meer werkende mensen, hun opgeschroefde werkdruk
niet als een probleem ervaren, maar de neoliberale ideeën als het ware
hebben geïnternaliseerd, en er eigenlijk wel blij mee zijn. Een volle
agenda werkt in de huidige samenleving immers statusverhogend en vrije
tijd is iets voor werklozen en andere losers geworden.
Dat blijkt ook uit de wijze waarop ‘de hardwerkende
Nederlander’ zijn kinderen opvoedt, die tegenwoordig immers een bijna
even volle agenda hebben als hun tweeverdienende ouders, nauwelijks tijd
overhouden om te spelen, maar, in de hoop zo hun kans op succes in de ratrace
des levens te verhogen, van naschoolse opvang naar sportclub,
muziekles, dansles en wat al niet worden gesleept. En vervolgens naar de
dokter, van wie geëist wordt dat hij hun Ritalin of andere middelen tegen ADHD voorschrijft, tot ze uiteindelijk al als puber een burn-out beleven.
Tot welke excessen de huidige robotamoria
kan leiden, zeker in combinatie met een ander verschijnsel dat de
huidige Nederlandse samenleving kenmerkt, namelijk een ernstige vorm van
euthanamania - de euthanasiegekte die Nederland nu al
tientallen jaren in haar ban houdt en waarin een doodswens niet langer
gezien wordt als een pathologie, maar als een fiere uitdrukking van de
ultieme zelfbeschikking van de mens - bleek vorig jaar toen in de pers
een bericht verscheen over een 63 jarige ambtenaar die binnenkort met
pensioen zou gaan en dat zo’n verschrikkelijk vooruitzicht vond, dat hij
euthanasie gevraagd en gekregen heeft. Toegepast door een barmhartige
psychiater van de ‘Levenseindekliniek’, die de rampzalige met een
dodelijk drankje in combinatie met een fataal infuus het ‘ondraaglijk en
uitzichtloos lijden’ van een niet langer druk, druk, druk leven heeft
bespaard.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten