De werkelijkheid is lang en grondig verdrongen, maar zij heeft
inmiddels toch zelfs de burelen bereikt van Wegener’s Couranten Bedrijf,
de vader veler sufferdjes in dit land, al plaatsen die de term nog
tussen aanhalingstekens: Nederlandse bijstandsontvangers worden al jaren
geconfronteerd met gedwongen tewerkstelling en daarover ontstaat steeds
grotere onvrede. Of, in de woorden van bijvoorbeeld
BN De Stem, De Gelderlander en
De Stentor van 5 juni jl.: ‘Groeiende kritiek op “dwangarbeid” steuntrekkers’.
De dwangarbeid waarop gedoeld wordt is de zogenaamde ‘tegenprestatie’
die bijstandsgerechtigden door Rutte II geacht worden te leveren in
ruil voor hun uitkering, maar die is in feite een aanscherping is van
het beleid van de door Mark Rutte reeds in zijn hoedanigheid van
staatssecretaris voorbereide Wet Werk en Bijstand (WWB), die al in 2004
van kracht is geworden.
Op 5 juni werd daartegen voor het eerst in Den Haag geprotesteerd door
bijstandsgerechtigden, vakbonden en belangenbehartigers als de
Bijstandsbond en het Comité Dwangarbeid Nee. Dit naar aanleiding van het
debat dat die dag in de Tweede Kamer werd gehouden met staatssecretaris
Klijnsma (PvdA) van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
‘tegenprestatie’ die mensen in de bijstand tegenwoordig moeten
verrichten.
Opmerkelijk hierbij is dat door deze demonstranten wel steeds gesproken
wordt over het misbruik van bijstandsontvangers dat gepaard gaat met
deze gedwongen tewerkstelling (de uitbuiting die plaatsvindt door ze
voor hun uitkering te laten werken en geen loon te betalen, de
verdringing op de arbeidsmarkt die daarvan het gevolg is, de vernedering
die ze zich moeten laten welgevallen, de willekeur die daarbij
plaatsvindt en de erbarmelijke werkomstandigheden), en dat natuurlijk
ook zeer onwenselijk is, maar niet of vrijwel niet over de kern van de
zaak, namelijk het feit dat er in Nederland al bijna tien jaar weer, net
als in de jaren dertig van de vorige eeuw, een praktijk van gedwongen
tewerkstelling voor werklozen bestaat, die in strijd is met
internationale mensenrechtenverdragen.
Veelal lijkt men van mening dat indien er een normale beloning tegenover
de ‘tegenprestatie’ zou staan, deze niet langer dan 3 maanden zou
duren, zij van beperkte omvang zou zijn, er gelet zou worden op
persoonlijke omstandigheden en er geen sprake zou zijn van willekeur,
gedwongen arbeid voor bijstandsontvangers wel acceptabel is.
De eenvoudige waarheid - die dankzij succesvolle neoliberale
indoctrinatie klaarblijkelijk niemand meer beseft - is, dat verplichte
arbeid, en daarmee ook het hele idee van die ‘tegenprestatie’, simpelweg
verdragsrechtelijk verboden is, ook al zou zij niet lang duren, niet
vernederend zijn en zou er wel een normaal loon voor worden betaald. Een
staat die mensenrechtenverdragen heeft geratificeerd is nu eenmaal
verplicht een bijstandsuitkering als laatste sociaal vangnet onder haar
armlastige burgers gespannen te houden, zonder daarvoor iets terug te
eisen.
In de aanloop naar het debat met de staatssecretaris heeft alleen
SP-Kamerlid Karabulut op 2 april - na een bijna tienjarig jubileum van
dwangarbeid in het huidige Nederland! - een Kamervraag gesteld waarin op
deze kwestie wordt ingegaan: “Hoe verhoudt de tegenprestatie in de
bijstand zich tot artikel 4 EVRM (verbod van slavernij en dwangarbeid)
en het ILO-verdrag nr. 29 (gedwongen arbeid (EVRM: Europees Verdrag voor
de Rechten van de Mens, ILO: International Labour Organisation)?”
In haar antwoord van 23 april herhaalt de staatssecretaris letterlijk
het verweer van haar voorganger De Krom (VVD) in zijn zogenaamde ‘Nader
rapport’ van 14 juni 2011 op de kritiek van de Raad van State in zijn
advies over wat toen nog een wetsvoorstel was: de ‘tegenprestatie’ is
‘een nieuwe burgerlijke verplichting’ die valt onder de ‘normale
burgerplichten’ waarvoor de internationale verdragen een uitzondering
maken en zou daarom geen ‘gedwongen arbeid’ zijn in de zin van die
verdragen.
Ik kan slechts herhalen wat ik naar aanleiding van het antwoord van de De Krom ook al heb opgemerkt: een ‘
nieuwe burgerlijke verplichting’ is per definitie iets anders dan een ‘
normale
burgerplicht’, die immers niet net nieuw bedacht is om de wet te kunnen
aanscherpen, maar iets dat traditioneel zo gezien wordt. Van het
verplicht verrichten van (veelal geestdodende) onbetaalde arbeid valt
moeilijk vol te houden dat het, zoals bijvoorbeeld het ’s winters
sneeuwvrij houden van je eigen stoepje, een ‘normale burgerplicht’ is,
die ook de bakker, de slager en de administratief medewerker kan worden
opgelegd. Waar van werk sprake is, komt immers het arbeidsrecht om de
hoek kijken.
Twee opeenvolgende staatssecretarissen sturen de steller van een simpele
vraag met hetzelfde kluitje in hetzelfde riet. Die ‘nieuwe burgerlijke
verplichting’ is een slechte smoes.
Artikel verschenen op Konfrontatie Digitaal (22-6-2013) en The Post Online (24-6-2013). Vergeten hier eerder te plaatsen.