Op het moment dat ik dit stukje schrijf is het pas november,
maar begint het niettemin al weer duidelijk voelbaar te worden: het
feestdagengelazer komt er weer aan. Brievenbussen die niet het voorbehoedsmiddel
van de nee-sticker gebruiken, worden door de middenstand weer volgepropt met
de, vooral op kinderen gerichte, catalogi der hebzucht. Je bent gedwongen je
noodzakelijke boodschappen te doen in mistroostige nieuwbouwwinkelcentra vol
Sinterklaas- en Kerstmuzak, en honden en katten duiken van tijd tot tijd al
weer bevend en jankend onder banken, bureaus en in andere schuilhoeken vanwege
het geknal van vuurwerk, waarvan het afsteken in Nederland als enige onder de
omringende landen aan particuliere pubertjes wordt overgelaten en dat, zoals in
dat geval te verwachten, van oktober/november tot eind januari onophoudelijk
voortduurt. Leefbaarheid staat immers onderaan het prioriteitenlijstje van onze
volksvertegenwoordigers, evenals begrip voor de trauma’s voor vluchtelingen uit
oorlogsgebieden en voor de paniek die in het na de aanslagen in Parijs
heersende klimaat van angst door het afsteken van vuurwerk gemakkelijk kan
ontstaan.
Nog even en we worden door de nieuwslezers weer
plichtsgetrouw geïnformeerd over de gevolgen van de na de crisis mogelijk weer
aantrekkende economie op de, op hun redacties kennelijk jaar na jaar van
eminent belang geachte, sinterklaasverkopen. En langzaam dalen we weer af naar
de diepste cirkels van de decemberhel, de kerstdagen, dat nimmer falende,
gruwelijke recept voor neerslachtigheid, verveling en nodeloos bewust gemaakte
existentiële eenzaamheid; dat onneembare bastion van familiaal egocentrisme en
verstikkende zelfgenoegzaamheid, in het kader waarvan men zich wekenlang uitsluitend
richt op de eigen kneuterkring, met volledige buitensluiting van heel de
wereld, die in deze periode dan ook geheel lijkt op te houden te bestaan. Wie
het eind december in zijn hoofd zou halen als vreemdeling ergens aan te bellen,
zou de be-kerstkranste deur in zijn gezicht dichtgeslagen zien, ook al is het
de Nederlander bij ongeschreven wet verboden met kerstmis alleen te zijn, zoals
commercie en media niet nalaten ons in te peperen. Wer jetzt kein Haus hat dient zich desnoods door de meest zouteloze
types aan de, onder zware stress bereide en temidden van eindelijk tot
uitbarsting komende familieruzies opgediende, kerstdis te laten inviteren.
Men kan eigenlijk maar één ding doen om zich aan de tirannie
van eland en engelenhaar te onttrekken: de gordijnen sluiten en onderduiken
onder de dekens. En bovenal: tijdens de kerstdagen, op straffe van een acute
depressie, vooral geen radio of televisie aanzetten: die ondernemen in deze
periode serieuze pogingen hun gebruikelijke inhoudsloosheid nog verder te
overtreffen en daarmee nog ‘gezelliger’ te zijn dan anders met speciaal voor
dat doel gekweekte zogeheten Bekende Nederlanders in een infernale ambiance van
sparren en geglitter. Haal liever dat dikke boek uit de kast, dat je al jaren
eens wilt lezen. Als je het uit hebt, zal je geest verkwikt zijn, de
zevenentwintigste haast ongemerkt aangebroken en kerstmis verdwenen als een
spook bij zonsopkomst; als de nachtmerrie, die je als kind bezocht, bij de
aanblik van je vertrouwde teddybeer. Alleen met oud en nieuw nog even een
stukje de grens over om het zenuwstelsel van je hond of kat te sparen en een
vers jaar ligt weer voor je open.
Laten we for Christ’s
sake het kerstfeest, nu het al decennialang verworden is tot niets dan een
jaarlijks terugkerende bezoeking van wansmaak, spilzucht en psychische
ontreddering op epidemische schaal, eindelijk afschaffen: de commercie en de
glitterboys van de media hebben deze slag definitief gewonnen en eind december
hun dorre land gevestigd! Lang leve de paashaas met zijn dartele sprongen door
het malse gras van de nieuwe lente.