In het bericht dat een 63 jarige man die weldra met
pensioen mag om die reden euthanasie vraagt en krijgt, komen twee
verschijnselen samen die kenmerkend zijn voor het huidige Nederland.
De buitenlander die een spoedcursus kennis van het hedendaagse
Nederland wil volgen, doet er goed aan te beginnen met lezing van een bericht
uit Nederland dat recentelijk in het nieuws kwam. Namelijk dat over een 63
jarige ambtenaar die binnenkort met pensioen zou gaan en dat zo’n verschrikkelijk
vooruitzicht vond, dat hij euthanasie gevraagd en gekregen heeft. Toegepast
door een barmhartige psychiater van de ‘Levenseindekliniek’, een instelling die,
zoals bekend, in Nederland als een soort pizzakoerier van Magere Hein, de door
velen vurig gewenste dood aan huis komt bezorgen. Na samen met zijn collega’s ’s
mans ‘euthanasieborrel’ (Maxim Februari, NRC 27-1-14) te hebben bezocht, heeft
deze dame, Gerty Casteelen geheten, de rampzalige de volgende de dag een
dodelijk drankje in combinatie met een fataal infuus toegediend en hem daarmee
‘ondraaglijk en uitzichtloos lijden’ bespaard.
In dit ongetwijfeld in minder verlichte buitenlanden als krankzinnig
beoordeelde bericht komen twee verschijnselen samen, die typerend zijn voor ons
eigentijdse Nederland. Ten eerste een sinds het aantreden in 1994 van het
eerste Paarse kabinet Kok heersende algehele arbeidsverdwazing (robotamoria),
waarbij alom de opvatting heeft postgevat dat
- ondanks aanhoudende welvaart - ten einde de economische ondergang
af te wenden, door iedereen zoveel en zo lang mogelijk en tegen iedere prijs, onder de slogan 'Werk, werk en nog eens werk',
betaalde arbeid moet worden verricht en zelfs het arbeidspotentieel van moeders
met jonge kinderen, gehandicapten en ouden van dagen node kan worden gemist.
Hierbij is ook de heilzaamheid van - zelfs de meest geestdodende vorm van - werk
voor de betrokkenen zelf tot dogma verheven. Zo werd een toestand van
pensionering, waarnaar ooit door velen na een leven lang sappelen reikhalzend
werd uitgezien als naar een tijd waarin men eindelijk eens kon gaan doen wat
men zelf interessant of aangenaam vond, omgeframed naar een afschuwelijke
periode van afgedankt zijn en sociaal isolement.
Een tweede voor Nederland typerend kenmerk is een, zoals de
Poolse paus Johannes Paulus II het ooit treffend uitdrukte, ‘cultuur van de
dood’, een euthanasiegekte, die Nederland nu al tientallen jaren in haar ban
houdt, waarin een doodswens niet langer gezien wordt als de pathologie die het
is - afkeer van la Camarde is immers een natuurlijk en universeel
gegeven en de Nederlandse euthanamania een akelige perversie -, maar als
een fiere uitdrukking van de ultieme zelfbeschikking van de mens.
Danse macabre |
Er wordt dan ook vrijwel non stop propaganda gemaakt
voor een zo vrij mogelijke euthanasiepraktijk, waarbij tegenstanders ervan
systematisch niet aan het woord worden gelaten, de kritiek die het
VN-mensenrechtencomité al in 2001 leverde op het gebrek aan bescherming van het
leven in de Nederlandse euthanasiewet door opeenvolgende regeringen
zelfgenoegzaam wordt afgewezen en de criteria voor vrijwillige
levensbeëindiging telkens weer verder worden opgerekt. Hoewel je zou denken
‘dood zijn kun je nog lang genoeg’, is de geest uit de fles, en lijken de
Nederlanders zich als lemmingen en masse vrijwillig in de dood te willen
storten en is de vraag naar zwarte pillen in de Hollandse polder
onverzadigbaar. Hierbij is de Nederlandse euthanamania nog besmettelijk
ook: ook veel Vlamingen kunnen nauwelijks meer wachten hun eigen graf te
graven, en in Duitsland, Frankrijk en Engeland stijgt het aantal vrienden van
Magere Hein eveneens gestaag.
Opmerkelijk bij dit alles is de antichristelijke ondertoon
die te bespeuren valt bij deze algehele Nederlandse doodsdrift. Men popelt zich
te ontdoen van alle ‘religieuze betutteling’ waaronder men zo lang geleden meent
te hebben en de wat meer ontwikkelde zelfbeschikker beroept zich graag op het
woord van de antieke, tot de school van Stoa behorende wijsgeer Seneca, die
immers verklaarde dat de mens niet werkelijk vrij is als hij niet vrijelijk
over zijn leven kan beschikken. Volgens Anton van Hooff, de Nijmeegse oud-historicus
in ruste die zich inzet ter bevordering van de belangen van de Nederlandse
Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE), beleven we momenteel ‘een
tussenstadium in de afbraak van het zelfmoordtaboe, dat de christelijke wereld
zo’n vijftienhonderd jaar in zijn ban heeft gehouden. Het is nu de
postchristelijke tijd om terug te keren naar de antieke idee van de wilsdood’
(vertaling van de term ‘mors voluntaria’, waarmee in Latijnse teksten het
begrip ‘zelfmoord’ wel op neutrale wijze wordt aangeduid).
Opvallend ook de parallel – maar door dit op te merken
begeef ik me in het huidige Nederland op uiterst glad ijs – tussen de
argumenten die men aantreft in de in 1941 vervaardigde nazi-propagandafilm Ich
klage an. In deze film wordt een arts aangeklaagd wegens moord omdat hij
zijn aan een ernstige vorm van multiple sclerose lijdende vrouw op haar verzoek
heeft geëuthanaseerd, maar die in de rechtszaal de aanklacht omkeert: hij, die
aangeklaagd wordt, klaagt op zijn beurt de achterhaalde wet aan die het artsen
verbiedt ernstig lijdende patiënten te doden uit mededogen, en wordt zo de held
van een nieuwe ethiek, zonder vijfde gebod en zonder Hippocrates. De in de film
gevolgde argumentatie is vrijwel identiek aan die van de NVVE en de gemiddelde
ontvoogde, van alle taboes bevrijde Nederlander: de ongeneeslijk zieke mens
heeft recht op een humane, zelfgekozen dood en hetzelfde geldt voor
wilsonbekwamen die uitzichtloos lijden. De film - de meest bekende
euthanasiefilm uit de geschiedenis - werd evenwel uit imago-motieven niet vertoond
op het filmfestival - het eerste filmfestival ter wereld over euthanasie - dat onderdeel vormde van de feestelijke, door
de NVVE gesponsorde, viering van het jubileum van de Nederlandse euthanasiewet
begin 2012, waar meer dan 30 films en documentaires over euthanasie uit binnen-
en buitenland werden vertoond onder de ludieke titel The End.
In Italië hebben zowel het leven als het nietsdoen het
epitheton ‘dolce’ opgeplakt gekregen, in Nederland ligt dat dus duidelijk
anders. De aan het begin van dit stuk genoemde fictieve buitenlander die zich
in ons contemporaine vaderland gaat verdiepen, zal niet anders kunnen dan tot
de conclusie komen, dat de bewoners van dat koninkrijkje aan de zee collectief
aan twee ernstige psychische aandoeningen lijden, te weten arbeidsverdwazing en
euthanasiegekte, euthanamania en robotamoria. Dat iemand die
bijna met pensioen mag daar dus nog liever dood wil, is, dat wetende, hoewel
het schokkend blijft, zelfs voor een dergelijke nader geïnformeerde vreemdeling
dus ergens wel te begrijpen.